Daar heb je dat woord weer: ‘Onvruchtbaarheid…’
‘Elke keer als er weer een collega of vriendin zwanger is, is dat weer een confrontatie met mijn onvruchtbaarheid,’ zegt ze, wegkijkend. Niet wetend dat ik het woord ‘onvruchtbaar’ elke keer weer confronterend vind.
Niets vergeleken met wat zij voelt, natuurlijk, maar ik heb nu eenmaal iets met woorden.
Machteloos
Bij dit woord, ‘onvruchtbaar’, voel ik me machteloos. Ik heb de neiging het weg te willen strepen, het te verbeteren. Te zeggen ‘maar je bent helemaal niet onvruchtbaar’. Technisch gesproken heb ik dan gelijk, want het is nooit bewezen in haar geval. Het is gewoon niet gelukt, maar zonder duidelijke oorzaken. Waarom dan dat woord? Misschien omdat haar vruchtbaarheid evengoed niet is bewezen?
Soms is het nog ingewikkelder, zoals bij een zwangerschap met een gedoneerde eicel. Het woord is dan van toepassing, maar niet passend. De tegenstrijdigheid daarvan kan mij minutenlang bezighouden.